Hardinxveld, 21 maart 1912
In Giessendam is een gezin op straat gezet. Op weg naar mijn nicht kwam ik langs het huis. Alle huisraad stond aan de weg: een dekenkist, stoelen, een tafel... alles. Zelfs een po zag ik ertussen staan. De familie leeft nu naast het huis, achter kleden die voor een beetje beschutting moeten zorgen. Of om nieuwsgierige blikken te weren, want hoeveel bescherming bieden nu een paar kleden aan een waslijn? De kinderen scharrelden wat rond in vieze kleren. Toen ik eraan dacht dat ze de komende nacht buiten moeten slapen, ben ik naar huis gelopen om de borstrok op te halen die ik voor Arie had gebreid. Daarna ben ik naar moeder gegaan om haar te vragen of zij nog enige kleding of misschien zelfs een deken kon missen. Ze heeft de deken van zolder gehaald waar Neeltje en ik vroeger onder sliepen.
De vrouw bedankte ons toen we haar de spullen gaven, maar blij konden we haar er niet mee maken. Ze keek als iemand die alle hoop verloren heeft. Wat is armoede mensonterend.
Zojuist aan tafel zei ik tegen Arie dat het vee nog beter af is dan deze mensen. Koeien hebben tenminste een staldak boven hun koppen.
Hoe het met deze mensen zover kon komen weet ik niet. En hoe hun huurbaas zo hardvochtig kan zijn, begrijp ik nog minder. Als 't nu alleen om volwassenen ging, maar die kinders op straat zetten, hoe kan hij?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten