Hardinxveld, februari 1912
Arie en ik hebben gisteren onze eerste echtelijke ruzie gehad.
Om onze wittebroodsweken te vieren had ik een broeder gebakken. Hij is prachtig gerezen en er zitten heerlijke krenten en rozijnen in. De sukade had ik er om de kosten maar uitgelaten. Een uur lang had de koek staan garen in mijn gietijzeren pan, op het petroleumstel. De hele keuken geurde ernaar. Ik dacht: laat ik Arie eens verrassen als hij na een lange werkdag thuiskomt. Maar Arie keek helemaal niet verrast. Zijn wenkbrauwen hingen laag boven zijn ogen toen hij vroeg: 'Je bent toch niet jarig?'
Ik schudde mijn hoofd. Hij zei: 'Als je te pas en te onpas koeken gaat bakken, kom je niet uit met je huishoudgeld.'
De koek smaakte me helemaal niet meer. Arie at er zwijgend van. Na het avondeten vertelde hij dat hij wil investeren in een buigmachine, voor een eigen hoepmakerij. Daar moeten we geld voor lenen. Toen werd ik boos. 'Ik mag geen koek bakken en jij wil geld gaan lenen voor een dure machine?'
Hij zei dat ik aan mijn man onderdanig behoor te zijn. Daar heeft hij natuurlijk gelijk in. Hij zei ook dat ik geen verstand heb van bedrijfsvoering. Daar heeft hij ook gelijk in.
'De kosten gaan voor de baten uit', zei hij. 'Ik moet investeren.'
Voordat we gingen slapen deed ik mijn haar in twee vlechten. Arie keek ernaar. Zijn wenkbrauwen stonden weer gewoon.
Ik zei: 'Die broeder was óók een investering. Het was mijn investering in ons huwelijk. We hadden er samen van moeten genieten.'
Hij lachte. 'Gelukkig is er nog een groot stuk over', zei hij.
Ik heb hem een stevige por gegeven.
ik vind het een heel origineel ide, maar ik weet nog niet of ik het vaak zal lezen.
BeantwoordenVerwijderen